Rotte dwergvinvis op Rottumerplaat rot weg
Op 25 november 2020 zagen vissers van de OL7 vanaf hun boot een dode dwergvinvis liggen op het strand van op Rottumerplaat en meldden dit aan medewerkers van Rijkswaterstaat. Na overleg met diverse instanties is besloten dit kadaver niet te ruimen, maar het te laten liggen. Dit is nieuw voor ons land en daarom is de stranding in de media breed uitgemeten. Was de walvis een paar kilometer verder naar het oosten gedobberd, dan had het in Nederland aanzienlijk minder aandacht gegenereerd. De stranding op Rottumerplaat is hier aangegrepen om een beeld te geven van het voorkomen van dwergvinvissen in ons land. Hiertoe zijn de gegevens van gestrande dwergvinvissen op een rij gezet.
47 dwergvinvissen .... of meer?
Volgens de database van walvisstrandingen.nl is de dwergvinvis op Rottumerplaat de 47e voor Nederland. Helaas is het onwaarschijnlijk dat dit getal correct is. Hoe verder we in de tijd teruggaan, hoe onbetrouwbaarder de strandingsgegevens worden. Toch was ook in vroeger tijden een walvis op het strand een gebeurtenis van formaat. Strandingen van grote walvissen zijn dan ook bijna altijd in kranten terug te vinden, soms wat prominenter, een andere keer verdwaald tussen advertenties en familieberichten. Van enkele eeuwen terug zijn grote walvissen op ons strand vaak bekend van tekeningen en schilderijen. Hoe kleiner de walvis, des te kleiner de kans dat hij op een van deze manieren is vereeuwigd. Hoewel een dwergvinvis binnen de zoogdieren een fors dier is, is het onder walvissen maar een kleintje. Gestrande kleinere walvissen zijn in het verleden vast niet allemaal gedocumenteerd. Bovendien zijn er nagenoeg zeker dwergvinvissen de boeken ingegaan als 'walvis onbekend', 'grote dolfijn', 'grote vis' of een variant hierop. De database bevat twintig kleinere en grotere walvissen waar nooit een soortnaam aan is toegekend. Tot slot is het mogelijk dat er in het verleden wel eens een dwergvinvis in een uithoek van het land is gestrand die nooit is gevonden en daarom aan de annalen is ontsnapt. Onder de 47 vondsten zijn drie vondsten van losse botten, namelijk uit 1932, 1939 en 1951. Deze zijn in de analyses hieronder weggelaten.
van soms naar regelmatig
Dat dwergvinvissen in de Noordzee voorkomen is al lange tijd bekend. Het ligt dan ook voor de hand dat er van tijd tot tijd eentje op onze kust belandt. Toch laat het patroon van strandingen een onregelmatig beeld zien, met grote 'gaten' (figuur 1). De oudste dateert van 1862. Daarna zijn er steeds periodes van jaren, soms wel twintig jaar, waarin er niet een is gemeld. Hoewel dit de werkelijkheid zou kunnen zijn, zullen we er nooit achter komen of er in de tussentijd niet toch eentje is gemist.
figuur 1. Strandingen van dwergvinvissen op de Nederlandse kust sinds 1860.
Dankzij het intensieve werk aan walvisstrandingen door Van Deinse is het patroon vanaf 1914 betrouwbaarder. Opvallend genoeg zien we ook dan een enorm gat van maar liefst 23 jaar, namelijk tussen 1951 en 1974. Misschien was de zuidelijke Noordzee een plaats waar je als dwergvinvis destijds beter niet kon zijn. Het exemplaar in 1974 was blijkbaar ook uitzonderlijk, want na dat jaar duurde het nog eens 13 jaar tot er weer een strandde. Na 1986 zien we een verdichting in de strandingen, met sinds 1994 nooit meer een periode met meer dan drie jaar zónder gestrande dwergvinvis. De toename wordt duidelijk uit het gemiddelde aantal strandingen per jaar, dat is gestegen van 0,34 gemeten over 1914-2020 naar 0,53 sinds 1974 en 0,69 sinds 1986. Sinds 2005 zijn er zelfs nog maar zes jaren zonder dwergvinvis en is het gemiddelde opgelopen naar 1,00 per jaar. Hoewel we het hier natuurlijk niet over levende maar over dode dwergvinvissen hebben, zou dit een aanwijzing kunnen zijn dat de zuidelijke Noordzee tegenwoordig vaker door deze soort wordt bezocht. Waar er meer zijn, gaan er ook meer dood.
alleen uit het noorden?
De in Nederland gestrande dwergvinvissen zijn over de hele kust verspreid (figuur 2). Ten zuiden van IJmuiden zijn het er 14, ten noorden daarvan 30. Of dit betekent dat er meer dwergvinvissen vanuit de noordelijke Noordzee afdwalen naar het zuiden dan vanuit Het Kanaal, waar de soort ook leeft, is niet duidelijk. Misschien dat onderzoek aan voedselresten in de maag daar meer duidelijkheid over zou kunnen geven, maar het aantal magen dat tot nog toe is onderzocht is slechts vier en twee daarvan waren leeg. Daar kunnen we dus nog geen conclusies aan verbinden.
figuur 2. Strandingen van dwergvinvissen in Nederland, 1860-2020 (n=47).
steeds eerder, steeds verser, steeds kleiner?
De dwergvinvissen stranden het hele jaar door, maar over twee eeuwen bezien is er een kleine zomerpiek en een grotere piek in de winter. Meer dan de helft is in oktober-januari gestrand (figuur 3). Er lijkt echter niet alleen een toename in het aantal strandingen te zijn sinds de jaren 1970, er is ook een verschuiving in het strandingspatroon opgetreden. Strandde er voor 1974 tussen april-augustus maar 17% van het jaarlijkse totaal, vanaf dat jaar was dat 58% (figuren 4-5). Wat zou er veranderd zijn?
|
|
Er zijn 4 dwergvinvissen levend gestrand (9%) en daar is vooralsnog geen patroon in te ontdekken: 2 strandden in maart-april en 2 in november-december. Dit waren alle vier 'ukkies' van 429 cm (de kleinste) en 500 cm (geschat; de grootste).
Van 34 exemplaren waarvan de toestand bekend was, was de meerderheid (23 exemplaren, 68%) rot. Die hebben dus lang rondgedreven en zijn vast niet vlakbij de kust doodgegaan. Vanaf 1973 zijn er iets meer rotte dwergvinvissen gevonden dan verse, namelijk 28% tegenover 44%. Op grond daarvan lijkt het er niet op dat dwergvinvissen dichter bij onze kust zijn gaan leven. De aantallen zijn wel erg klein: van voor 1974 is van maar 9 exemplaren de toestand van het kadaver bekend, van na 1973 van 25 exemplaren. Veel waarde kunnen we hier dus niet aan hechten.
Van de 44 dwergvinvissen waren er 8 mannen en 16 vrouwen. Er is dus maar een schamele 55% gesekst. Ook van een rotte vinvis is het mogelijk om de sekse vast te stellen. In het verleden was daar kennelijk minder aandacht voor. Overigens zou je uit het ontbreken van een sekse misschien kunnen opmaken dat er inderdaad meer vrouwtjes zijn gestrand – zoals de cijfers suggereren – want bij mannetjes wordt als gevolg van de rotting en de resulterende gasophoping de penis naar buiten geduwd. Zo'n reuzenpiemel maakt doorgaans indruk en wordt dan ook meestal wel vermeld of afgebeeld. Is het percentage mannetjes sinds 1974 dan veranderd? Voor 1974 strandden er 13% mannetjes, vanaf dat jaar was het 44%. Helaas is ook deze steekproef buitengewoon klein: die 13% heeft betrekking op maar 1 mannetje!
In de zomer zijn wat meer kleine exemplaren gevonden dan aan het eind van het jaar. De echte 'knoeperds', van 7 meter of meer, strandden alle in de winter, een enkele uitzondering daargelaten (man van 760 cm in april, vrouw van 850 cm in augustus). Is er misschien een verschil in lengte opgetreden tussen de periode voor en na 1974? Dat blijkt er inderdaad te zijn. We zien in figuur 6 rechts onderin een wolkje stippen dat er voorheen niet was. Dit zijn dwergvinvissen van 400-500 cm. Hieruit valt op te maken dat er sinds 2000 in de buurt van ons land vaker jonge dwergvinvissen voorkomen. Bij geboorte zijn dwergvinvissen 250 cm, maar het is niet bekend hoe hard ze groeien en het is dus ook niet bekend hoe oud dwergvinvissen van 4,5 meter lang zijn. Ondanks dat is het voorkomen van jonge dwergvinvissen in de zuidelijke Noordzee iets dat 1974 niet of zelden voorkwam. Toch moet ook hier een kanttekening worden geplaatst: er zijn sinds de eerste dwergvinvis slechts 28 dieren gemeten, of de lengte is geschat. Dat laatste is vooral gebeurd als ze incompleet waren en is wat minder betrouwbaar. Van de 39 dieren waarvan iets over de toestand van het kadaver bekend was, waren er slechts 17 compleet (44%).
figuur 6. Lengte (in centimeters) van gestrande dwergvinvissen in Nederland tussen 1860 en 2020.
doodsoorzaken en dieet
Er is in het verleden maar zelden gezocht naar de doodsoorzaak van gestrande dwergvinvissen. Van het in 1925 gestrande dier wordt vermeld dat het misvormingen had. Omdat ze waren geheeld, kan een scheepsschroef, zoals verondersteld door Van Deinse, niet de doodsoorzaak zijn geweest. Ten minste enkele van de tijdens de Tweede Wereldoorlog gestrande dwergvinvissen waren beschadigd, men vermoedde als gevolg van oorlogshandelingen. Andere bijzonderheden die een doodsoorzaak kunnen zijn geweest bij op de kust gestrande dwergvinvissen waren binnenoorontsteking (1 exemplaar), afgehakte staart (1 exemplaar), aangevaren (1 exemplaar), kapotte schedel (1 exemplaar) en andere inwendige breuken (1 exemplaar).
Pas van een exemplaar in 1994 wordt voor het eerst iets vermeld over de maaginhoud ('wormen'). Dit dier was vermagerd, dus veel meer dan dat zal er niet in de maag hebben gezeten. Alleen van de dwergvinvissen van december 2015 (Razende Bol) en van juli 2019 (Texel) is de maag tot op de bodem uitgezocht.
regelmatige Noordzeebewoner nog slecht bekend
We kunnen concluderen dat we, ondanks de 44 exemplaren die op het strand ter beschikking van de wetenschap lagen, nog maar weinig weten over gevaren, doodsoorzaken en dieet van dwergvinvissen in onze omgeving. Zoals de getallen laten zien, mogen we tegenwoordig rekenen op (gemiddeld) 1 gestrande dwergvinvis per jaar. Daaruit blijkt dat de soort een regelmatige bezoeker van Nederland is geworden. We mogen de dwergvinvis met zijn pakweg tien meter lengte dus een van de grootste toppredatoren van Nederland noemen, maar we weten er nog maar beschamend weinig van. Dat is niet verwonderlijk voor een soort die vooral voorkomt in een moeilijk te bereiken uithoek van ons land. Het betekent ook dat we elke gelegenheid zouden moeten aangrijpen om meer te leren over de biologie en de ecologie van deze soort in de natste helft van ons land. De dieren die dood aanspoelen bieden hiervoor een goede mogelijkheid.
onderzoek of niet?
De dwergvinvis die nu op Rottumerplaat is aangespoeld heeft opvallend veel aandacht van de media gekregen. Hierin wordt steevast vermeld dat er vanuit de instituten geen interesse was om het dier te onderzoeken en dat Naturalis geen skelet wilde bewaren. Die boodschap klopt niet. De onderzoeksinstituten stonden te trappelen om het dier te onderzoeken, maar de locatie maakte dit logistiek lastig en onderzoek en berging daarmee extra kostbaar.
Tot op heden worden walviskadavers van het strand verwijderd en als chemisch afval gedestrueerd, omdat ze gevaarlijk zouden zijn voor de volksgezondheid. Omdat hiermee biomassa wordt onttrokken aan de natuur, waren er al lang plannen om een dode walvis te laten liggen. Hiervoor is de Waddenzee als eerste proeflocatie geopperd, vanwege de uitgestrektheid van het gebied. Rottumerplaat is een natuurgebied en verboden voor publiek. Hoewel ook deze dwergvinvis – net als elke walvis – onverwachts kwam, bood de stranding in combinatie met de locatie dé gelegenheid om dit experiment nu te starten.
Om te voorkomen dat het kadaver op drift raakt, in de vaarroute terecht komt of anderszins een gevaar vormt, is het op Rottumerplaat verplaatst naar een plek waar de kans op wegdrijven klein is. Er zijn direct camera's rond de walvis geplaatst en er zijn 'nulmetingen' verricht aan vegetatie. Binnen korte tijd zal ook monitoring aan fauna rond het dier starten. De walvis wordt in de gaten gehouden door medewerkers van Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer en het verloop van het afbraakproces wordt gevolgd door Wageningen Marine Research. Hoewel het dus niet mogelijk is geweest om dit kadaver te onderzoeken op bijvoorbeeld doodsoorzaak en dieet, gaan we er nu toch van leren.
Op https://basismonitoringwadden.waddenzee.nl/pilots-en-projecten/walviskadaver is het verteringsproces van de dwergvinvis van Rottumerplaat te volgen.
Guido Keijl, mede namens Lonneke IJsseldijk (Universiteit Utrecht), Pepijn Kamminga (Naturalis) en Mardik Leopold (Wageningen Marine Research)
Enkele links:
https://www.waddenzee.nl/beheren/coalitie-wadden-natuurlijk