Massastranding van potvissen op Texel


Het zal niemand zijn ontgaan dat er op dinsdag 12 januari 2016 vijf levende potvissen zijn gestrand op Texel bij de Jan Ayeslag, ten westen van Den Hoorn: de dieren figureerden in alle journaals op televisie en radio en ook diverse media op internet besteedden er ruimschoots aandacht aan. Twee dagen later strandde een zesde potvis op de zuidpunt van Texel, bij de TESO-haven. Min of meer gelijktijdig zijn ook in het noorden van Duitsland zes potvissen op land terechtgekomen. Zo'n stranding is echt bijzonder, niet zo zeer dát er potvissen stranden, maar wel het aantal. Sinds onze vroegste stranding bevat de nationale database (walvisstrandingen.nl) nu gegevens van 40 strandingen met in totaal 71 exemplaren.
Foto: Cris Toala Olivares
Strandingen door de eeuwen heen
Strandingen van grote walvissen hebben altijd de aandacht getrokken en zijn ook vaak vastgelegd, tegenwoordig natuurlijk op foto's, films, in kranten, op televisie enzovoort, vroeger ook bijvoorbeeld op schilderijen. Vooral dankzij de historische afbeeldingen gaat onze kennis eeuwen terug: de oudste potvisstranding die we uit Nederland kennen dateert van ongeveer 1255. Door soms onduidelijke berichtgeving is het precieze aantal niet altijd duidelijk en vaak geldt: hoe ouder des te onduidelijker. Als er een groep potvissen voor de kust was, is niet altijd de hele groep gestrand, en soms zijn gestrande dieren weer spontaan losgewoeld of door de vloed opgetild en weggezwommen; een voorbeeld daarvan vond plaats in december 1577, toen er van een groep van naar schatting 13 potvissen bij Ter Heijde 3 strandden, maar de rest weer de zee op is verdwenen.
Soms meer dan één
Strandingen van meer dan één exemplaar tegelijk in ons land zijn zeldzaam: we kennen voorbeelden van 1255 (maand onbekend, 2 in de Kop van Noord-Holland), januari 1617 (2 op Goeree, 1 bij Noordwijk), december 1761 - februari 1762 (9, verspreid van Texel tot Terschelling, in februari nog 1 tussen Zandvoort en Wijk aan Zee), februari 1937 (2 op de Middelplaat, in de Westerschelde), januari 1995 (3 bij Scheveningen), november 1997 (4 op Ameland, 1 bij Wassenaar), en november 2004 (2 op Richel, bij Vlieland). Daarnaast zijn er recent waarnemingen van groepen voor de kust, die dus (net) niet zijn gestrand, bijvoorbeeld in april 1993 (6 boven Ameland), december 2000 (5 op zee voor Schouwen) en december 2002 (3 boven Ameland). Ook elders in de Noordzee zijn potvismassastrandingen bekend, met aantallen die soms zelfs de 20 ruim overschrijden, zoals bijvoorbeeld in winters 1995-1997 in Denemarken. Opvallend is dat er vaak een solitair mannetje strandt, maar het een andere keer een hele groep mannetjes betreft. De solitaire dieren zijn altijd erg groot (15 meter of meer), terwijl de dieren die in groepen stranden kleiner en dus waarschijnlijk jonger zijn (10-12 meter). Inderdaad blijken volwassen mannetjes veelal solitair te leven, terwijl de jonge mannen – men zegt van 15 tot 21 jaar oud – zich in groepen ophouden. De lengte van de recente mannetjes van Texel bevonden zich in de range van 10-12 meter (precieze lengtes moeten nog ontvangen worden), dus ook nu ging het om een groep 'kwajongens'.
Herkomst en strandingsoorzaak
Potvissen komen voor in het diepe water van alle wereldzeeën. Een deel van het jaar leven de seksen deels gescheiden: mannetjes trekken in de zomer naar de poolstreken om daar vanaf juni naar eten te zoeken, maar gaan aan het begin van de winter weer zuidwaarts (noordwaarts op het Zuidelijk Halfrond) naar de tropen om de vrouwtjes te bezoeken. Jonge mannetjes blijven enkele jaren bij de vrouwtjes voordat ze met de grote jongens mee op reis mogen. Bij hun zuidwaartse trek vanuit het noordpoolgebied of Noorse wateren volgen sommige potvissen misschien de Noorse trog, die aan de zuidpunt van Noorwegen 700 meter diep is, diep genoeg voor de inktvissen Gonatus fabricii, Teuthowenia megalops en al die andere soorten met fraaie namen; deze inktvissen vormen het hoofdvoedsel van potvissen. Eenmaal in Zuid-Noorwegen zijn de potvissen al in de noordelijke Noordzee beland. Als ze daarvandaan zuidwaarts koersen komen ze automatisch in de ondiepere Noordzee terecht ..... en zitten ze vermoedelijk in de val. Potvissen navigeren met behulp van sonar, net als vleermuizen: ze stoten geluiden uit en vormen zich aan de hand van de echo's een beeld van hun omgeving. Omdat in de zuidelijke Noordzee de bodem geleidelijk oploopt, komen er van uitgestoten geluiden geen echo's terug. De dieren menen daarom zuidwaarts te kunnen doorzwemmen, totdat ze in dermate ondiep water terecht komen dat omkeren niet meer mogelijk is. Of er ook potvissen zijn die tijdig hun fout onderkennen en omkeren is onbekend. Uit het Kanaal zijn echter geen waarnemingen van potvissen bekend, dus die route nemen ze niet, of in ieder geval niet vaak. Gelukkig trekken de meeste potvissen vanaf de Noorse kust verder westelijk zuidwaarts, tussen de Shetland- en Faeroer-eilanden door, waar het water diep is en er geen zandige of glooiende kusten zijn om op vast te lopen.
Populatiegrootte
Men denkt dat de potvispopulatie voordat de walvisvaart begon wereldwijd zo'n 1,1 miljoen exemplaren omvatte. Rond 1990 zou die door de zware jachtdruk zijn gereduceerd tot 360.000 individuen, waarbij met name in de periode 1940-1980 een enorm gat is geslagen in de populatie. Het zal duidelijk zijn dat deze getallen voorzichtig moeten worden beschouwd, maar ze geven wel een idee over de talrijkheid van de soort in het verleden en de zeldzaamheid tegenwoordig. Momenteel schijnen alleen nog Japan en Indonesië op potvissen te jagen. Op de rode lijst van de IUCN staan potvissen als kwetsbaar aangemerkt, maar is de soort (nog) niet bedreigd. Met het stranden van twaalf potvissen in de zuidelijke Noordzee komt de populatie duidelijk niet in gevaar.
Toename in strandingen?
Volgens bijgaande figuur lijkt het aantal strandingen recent te zijn toegenomen. Of dat werkelijk zo is, is de vraag, want we zien ook een concentratie van strandingen aan het begin van de zeventiende eeuw. Breder bekeken is dat beeld nog sterker, want er zijn door de tijd vele potvisstrandingen in het Noordzeebekken geweest.
Er zijn, tegenwoordig en in het verleden, diverse oorzaken geopperd voor potvisstrandingen. Ze lopen uiteen van ziekte, geluidsoverlast (gehoorschade), slechtweerperiodes en klimaatverandering tot storingen in het aardmagnetisch veld, stand van de maan, schommelingen in de zonnevlekkencyclus, verband met (stoppen van) walvisvaart en voedseltekort. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat er tientallen jaren voorbij kunnen gaan zonder dat er een potvis op het strand te bekennen valt, tot je ineens struikelt over groepen levende of dode potvissen. Recent is er inderdaad een verband gevonden tussen warmere periodes en potvisstrandingen, maar de oorzaak is onbekend. Men veronderstelt weliswaar dat de warme periodes van invloed zouden zijn op de verspreiding van de belangrijkste prooi, de inktvis Gonatus fabricii, maar omdat de verspreiding van die soort niet goed bekend is, en veranderingen daarin in verband met temperatuur al helemaal niet, blijft dat giswerk. Het zou natuurlijk mooi zijn als de relatie tussen de verspreiding van deze inktvis en die van de potvis eens uitgezocht zou gaan worden, maar zover is het nog niet. De potvissen die in de Noordzee zijn gestrand én waarvan de leeftijd is bepaald varieerden in leeftijd van 12 tot 57 jaar, maar de meeste waren 20-36 jaar oud. Voortplanting bij potvissen gaat erg traag: vrouwtjes werpen eens in de 3-6 jaar een jong. Mannetjes die nu 36 jaar oud zijn, zijn dus geboren in 1980, de tijd dat de jacht in de Atlantische Oceaan op potvissen stopte. Hoewel dat mooi samenvalt, valt vanwege die trage voortplanting niet te verwachten dat er na de het stoppen van de jacht ineens een explosie van jonge potvissen optrad. De samenhang met het stoppen van de jacht kunnen we dus vermoedelijk schrappen, maar de toekomst zal moeten uitwijzen of dat inderdaad zo is.
Potvisonderzoek, en verder ….
Er is onderzoek gedaan aan de onlangs gestrande potvissen, zowel uit- als inwendig. De volledige resultaten hiervan zijn nog niet ontvangen, maar we kunnen de volgende zaken alvast melden:
- er waren geen duidelijke doodsoorzaken aan te wijzen anders dan 'dood door stranding',
- de potvissen waren in prima conditie en dus niet verzwakt, zoals hier en daar wel is beweerd,
- in de magen, maar vooral in de darmen, zijn voedselresten aangetroffen van inktvissen en vis. In ieder geval is zeeduivel herkend, maar het minutieus uitpeuteren van de visbotjes moet nog gebeuren,
- in een van de magen zat een vishaak, in een andere maag een opgerold touw en wat plastic zakken (alle maaginhouden worden bewaard),
- gehoorschadeonderzoek is helaas niet verricht, omdat er geen toestemming is gegeven om in de koppen te snijden,
- er waren geen uitwendige parasieten aanwezig. Misschien zijn die er nooit geweest, misschien zijn ze verdwenen omdat de dieren langdurig in de branding hebben liggen rollen.
Het lijkt er dus op dat de potvissen inderdaad op hun weg naar het zuiden zijn gestrand omdat ze per ongeluk in de Noordzee zijn beland. Normaal gesproken wordt van de meeste walvissen in Nederland het gehele skelet of desnoods onderdelen ervan bewaard. Uitzondering zijn bruinvissen, waarvan er jaarlijks honderden stranden, hoewel ook van die soort met regelmaat enkele complete skeletten en weefselmonsters worden opgeslagen. In het geval van de zes potvissen van januari van dit jaar stond helaas geen enkel museum of ander instituut te springen om zelfs maar een enkel compleet skelet in zijn collectie op te nemen. Er zijn van alle dieren wel weefselmonsters genomen, en van althans één dier een flipper met bijbehorend schouderblad. De overige potvissen zijn in onderdelen vervoerd naar de destructie.
Bronnen:
- Evans P.G.H. 1997. Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen 67(suppl.): 37-46.
- International Whaling Commision (www.iwc.int)
- IUCN redlist (www.iucnredlist.org)
- Pierce G.J., M.B. Santos, C. Smeenk, A. Saveliev & A.F. Zuur 2007. Fisheries Research 87: 219-228.
- Tougaard S. & C.C. Kinze 1999. Biological Papers 1, Fisheries and Maritime Museum, Esbjerg.
- Van Deinse A.B. 1946. Zoologische Mededeelingen 26: 130-210.
- Van der Meij S.E.T. & C.J. Camphuysen 2006. Lutra 49: 3-28.
- waarneming.nl (www.waarneming.nl)
- Whitehead H. 2002. Marine Ecology Progress Series 242: 295-304.