Aan repen gesneden bruinvissen op het Nederlandse strand
Foto Jaap van der Hiele.
In het najaar van 2006 werd een rapport gepubliceerd waarin onderzoekers van IMARES en NIOZ verslag deden van de bevindingen van hun onderzoek aan in Nederland gestrande bruinvissen. De uitkomsten waren voor sommigen nogal schokkend, omdat geschat werd dat meer dan de helft van alle bij ons aangespoelde bruinvissen door verdrinking (vermoedelijk in vistuig) om het leven waren gekomen. Het probleem bleek zich vooral in het voorjaar (maart/april) af te spelen, wanneer zich grote aantallen bruinvissen in onze kustwateren bevinden. Dit hoge niveau van vermoedelijke bijvangststerfte paste overigens precies in het internationale patroon, dus zo bijzonder was het feitelijk niet. Vanuit de visserijwereld kwamen twee verschillende reacties: (1) de ontkenning dat de Nederlandse visserij hier iets mee te maken had en (2) actieve hulp bij het zoeken naar aanwijzingen welk vistuig verantwoordelijk zou kunnen zijn. Deze laatste groep vissers was er, net als wij, van overtuigd dat alleen door het leggen van de vinger op de zere plek naar een goede oplossing gezocht kon worden. Een oplossing in de zin van aangepast vistuig, het gebruik van voor bruinvissen afschrikwekkend geluid, of bijvoorbeeld kleine aanpassingen bij het plaatsen of slepen van de netten. Zowel de visserij (doorgaan met vissen) als de bruinvissen (minder bijvangst) zouden daarbij gebaat zijn.
Sinds de publicatie van dit rapport is er het één en ander veranderd. Steeds vaker spoelen er bruinvissen aan die volkomen kapotgesneden zijn. De bijgaande foto laat een karakteristiek geval zien van een aan repen gesneden, verse bruinvis met een dikke speklaag, dus vermoedelijk in goede conditie toen het dier stierf. We vinden gevilde dieren, compleet schoon gesneden (verse) karkassen, los gesneden staarten en andere onderdelen die allemaal laten zien dat iets of iemand met een scherp mes op zee zich op deze kadavers aan het uitleven is. Wij verzamelen zoveel mogelijk van deze kadavers, de rest wordt met foto's gedocumenteerd, en zij zullen deel uitmaken van een vervolgonderzoek. Ze bewijzen ondertussen dat het bijvangstprobleem waarschijnlijk groter is dan tot dusverre werd verondersteld; of zouden het misschien geen vissers zijn die op zee in deze dieren aan het snijden zijn maar bijvoorbeeld zeilers vanuit hun polyester jachtjes? In België werd met vissers gesproken die aangaven dat zij per ongeluk bijgevangen bruinvissen inderdaad vaak opensneden, zodat de lijken later niet gevonden zouden worden. Een praktijk die overigens ook in Nederland gangbaar was zo'n 100 jaar geleden, toen bruinvissen nog algemeen waren en nu blijkbaar opnieuw door sommigen wordt toegepast. Deze praktijken zijn niet alleen illegaal, de opengesneden bruinvissen spoelen wel degelijk aan en worden dan in die deplorabele toestand door badgasten gevonden. Vermoedelijk zijn hiervoor slechts enkelen verantwoordelijk: sterk op elkaar gelijkende mutilaties spoelen aan in clusters in Zeeland, langs de Hollandse kust en op de Waddeneilanden. Mogelijk zijn het pogingen om bewijslast van bijvangsten te verdonkermanen. Het kost zo inderdaad meer moeite om uit te vinden waar de problemen tussen vissers en bruinvissen ontstaan, maar het werkt averechts. De strandingen wekken de ontsteltenis en ergernis van de vinders op, zodanig dat er aanzienlijke imagoschade optreedt voor een complete beroepsgroep; ook voor vissers die nooit een bruinvis zien! Vroeger of later zullen deze strandingen ook weer voor de nodige ophef in de media zorgen en niemand, de visserij maar ook de bruinvissen niet, zijn met dit alles gebaat.
Bij deze een dringende oproep om informatie over dit soort uit elkaar gesneden bruinvissen: wie zou dit doen en waarom? Ten tweede een herhaalde oproep om per ongeluk bijgevangen dieren niet in zee te dumpen maar aan land te brengen en voor onderzoek aan te bieden. Wanneer de visserij de roep om duurzaamheid van haar bedrijfstak ter harte zou nemen, dan is het elimineren of op zijn minst minimaliseren van bijvangsten van bruinvissen een belangrijke stap. Dat kan, en is niet eens zo heel moeilijk, maar daarvoor is medewerking van de sector nodig.
Kees Camphuysen, Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, postbus 59, 1790 AB Den Burg, Texel, camphuys@nioz.nl; Mardik Leopold, Wageningen IMARES, postbus 167, 1790 AD Den Burg, Texel.